1. Schaamverlies.
In de winter of op regendagen is de temperatuur van het gespoten oppervlak (het chassis en de binnenkant van de buitenhuid, etc.) te laag, of is de luchtvochtigheid te hoog, waardoor er vocht op het werkstukoppervlak komt. Hierdoor neemt de hechting tussen de onderlaag van de schuimlaag en het werkstuk af, waardoor het snel los kan komen.
Daarnaast vermindert olie, stof op het gecoatteerde oppervlak of een onbalans in de samenstelling (materiaal A is te veel) ook de hechting van de schuimlaag.
De oplossingsmaatregelen zijn als volgt: voer voorafgaand aan het spuiten van schuim een goede oppervlaktebehandeling uit op het chassis en de huid; bouw bij hoge vochtigheid op regendagen zo mogelijk het vocht op het oppervlak van het gespoten werkstuk droog, verwarm de grondstoffen in de winter en verwarm indien mogelijk het gecoatteerde oppervlak en het chassis; verhoog bij noodzaak het percentage van component B (of verlaag het percentage van component A) om de reactiesnelheid te vergroten en de hechting te verbeteren.
2. Sponsinktatie.
Sponsinktatie verwijst naar het verschijnsel dat de sponsmassa rond de spons na vorming inkrimpt, waardoor er een grote kloof ontstaat tussen de spons en het chassis, wat de lijmprestaties en afsluiting beïnvloedt en het gemakkelijk doet loskomen.
De oorzaak is dat tijdens de montage in de winter de viscositeit van het materiaal toeneemt, de stroombaarheid slechter wordt en de spons volume-inktatie ondervindt tijdens het vormproces.
De oplossing is om het grondmateriaal en lucht te verwarmen en de luchtstromingsnelheid (snelheid) gepast te verhogen om het materiaal gelijkmatig te mengen en de reactiesnelheid te versnellen.
3. Dode bubbel.
Dode bubbels betekenen dat de gevormde spons te dicht is of niet goed heeft geëxplodeerd.
Dit komt doordat er onvoldoende schuimmiddel in het grondmateriaal aanwezig is, of de temperatuur te laag is.
De oplossing is om het grondmateriaal te verwarmen, de luchtvolume te vergroten, het receptuur aan te passen, de hoeveelheid katalysator en schuimmiddel te verhogen om zo de reactietijd te verkorten.
Als er bij normale temperatuur dode bubbelstructuren in de constructie zijn, kan dit komen doordat materiaal A te lang opgeslagen is en het schuimmiddel is verdwenen, dus moet er een deel van het schuimmiddel aan materiaal A worden toegevoegd.
4. Het schuim is te broos.
Dit komt voornamelijk door de onjuiste verhouding van grondstoffen en het overdreven gebruik van materialen voor onderdeel B.
De oplossing is om de stroomsterkte van materiaal B gepast te verminderen om het gehalte aan isocyaanaat te verminderen.
5. Het schuim is te zacht.
In tegenstelling tot de broosheid van schuim heeft dit voornamelijk te maken met het lage materiaalverhouding van onderdeel B, dus verhoog gepast het aantal van onderdeel B (of verminder het materiaal van onderdeel A).